Advent (2)
De koude maanden zijn aangebroken,
Gure wind blaast in mijn gezicht,
Ik heb de kachel weer aangestoken,
En mijn huisje weer verlicht.
Buiten zie ik in de donkere straten,
Huizen weer feestelijk aangekleed.
Maar ach, het is er verder verlaten,
Er is niemand die naar buiten treedt.
In de huizen, versierde bomen,
Aan de deuren een verlichte krans,
Maar toen Christus is gekomen,
Was het alles behalve glans.
Maar welke betekenis heeft advent,
Voor al die mensen die daar wonen.
Is het nog een thema dat men herkent,
De vaders de moeders, de dochters, de zonen?
De koude maanden zijn aangebroken,
Stenen harten voor Gods aangezicht.
Is bij u het vuur al ontstoken,
Bent u al gevlucht tot het Licht?
Buiten werd de Christus geboren,
In een kale vieze beestenstal.
Herders zagen engelenkoren,
Zingend van de Heer’ van het al.
Christus kwam op aard’ voor mensen,
Die tot Hem vluchten met al hun smart
Die niets anders meer zouden wensen,
Dan vrede met God in geest en hart.
Bent u al een liefhebber van Hem,
Voor wie advent zoveel betekent,
Dat u zingt en spreekt met uw stem,
Zonder Hem, ben ik volkomen ontbrekend!
Verblijd u dan in deze donkere dagen,
Waarbij wij Zijn komst op aard’ gedenken
Dat u waarlijk ’t Licht mag ervaren
Wat God ons heeft willen schenken!
Reacties
Een reactie posten