Schepping, Heil, Toekomst en Heden

Een psalm van David. Eén van vele, maar zoals ook alle anderen, een rijke psalm, vol van de wijsheid van God. Een psalm geschreven door David, maar geïnspireerd en geleidt door de Heilige Geest.

En wat een mooie psalm is dit weer! Het begint met de grootheid van God. De algemene openbaring van God door de natuur komt eerst aan bod. Ja de natuur, en al haar schoonheid, spreekt over Gods grootheid, en roept het uit aan allen die op deze aarde wonen. De lucht, de wolken, de Zon, de vogeltjes in de lucht, die vrolijk fluitend voortgaan, ja in dat alles mogen we Gods macht zien. En niet alleen dat, maar ook Zijn getrouwheid! Want Hij onderhoudt Zijn schepping ook! De vogeltjes worden gevoed, de Zon laat haar stralen en schittering elke dag weer zien en ook de natuur groeit en bloeit steeds weer. En dat geldt voor Zijn gehele schepping! 


Dat wij toch daarin Zijn Heerlijkheid mogen opmerken. Dat vertelt ook vers 2, als wij lezen; Dat z' al wat 't aard' bewoont, het merk eens Scheppers toont. Zijn schepping toont ons al Zijn wonderwerken!


En dan komt de wet aan bod; Want Gods wet vertoont een nog mooier werk van Hem, dan de natuur. Dat is Zijn verborgen openbaring. Want dat is Gods woord zelf. En waarom is die wet dan nog mooier dan heel de schepping zelf? Omdat zij 't hart bekeerd! Door de wet leren wij onze zonden kennen. Door de wet weten wij dat we schuldig staan. En aan die wet verbonden, en dan komen we bij vers 5, is het gehele heilsplan van de Heere. Want daarin wordt gesproken over dat heil, dat nooit zal vergaan! En dat is de mens nog meer tot nut, en nog veel meer waard, dan de hele schepping. Want niet door de schepping, maar door Gods woord weten wij van zonde en verlossing.


Nu de psalmist dat duidelijk heeft, gaat hij verder met de toepassing op zichzelf; Hij krijgt een klaar bericht, en zijn vooruitzicht op de toekomst is schitterend! Niet de toekomst hier op aarde, maar het verlangen naar die Gouden Stad, naar dat Nieuwe Jeruzalem!


Maar ondanks dat, weet de psalmist, dat hij nog een pelgrim is, en nog een tijdje moet blijven op deze aarde. Dan is er ook het gebed, of God hem wil behoeden voor het zondige, of God hem niet wil laten struikelen. En als dat zal gebeuren, dan zal ook de korte tijd die hij op aarde nog moet doorbrengen, een mooie tijd zijn, tot Eer van God!

Het ruime hemelrond
Vertelt, met blijden mond,
Gods eer en heerlijkheid.
De held're lucht en 't zwerk,
Verkondigen Zijn werk,
En prijzen Zijn beleid,
Dus kan ons dag bij dag,
Tot roem van Gods gezag,
Zijn wonderen verhalen.
Dus weet ons nacht bij nacht
Zijn onbegrensde macht.
En wijsheid af te malen.

Hoe goddelijk en schoon,
Luidt deze hemeltoon!
Daar is geen spraak, of oord;
Daar is geen volk bekend;
Dat, zelfs tot 's werelds end,
Der heem'len stem niet hoort.
Hun evenredigheid,
Heeft zich zo wijd verspreid;
Hun rede klinkt zo krachtig,
Dat z' al, wat d' aard' bewoont,
Het merk eens Scheppers toont,
Zo gunstrijk als almachtig.

God heeft voor 't grote licht,
De zon, een tent gesticht,
Van waar z' in 't blinkend kleed,
En met een blij gelaat,
Gelijk een bruigom gaat,
Die uit zijn slaapzaal treedt.
Z' is vrolijk, als een held,
Die in 't bestemde veld
Zijn vuur en vaart doet blijken;
Zij heeft haar zwaai en spoor
Den gansen hemel door;
Niets kan haar gloed ontwijken.

Des Heeren wet nochtans,
Verspreidt volmaakter glans,
Dewijl zij 't hart bekeert,
't Is Gods getuigenis,
Dat eeuwig zeker is,
En slechten wijsheid leert.
Wat Gods bevel ons zegt,
Vertoont ons 't heiligst recht,
En kan geen kwaad gedogen.
Zijn wil, die 't hart verheugt,
Eist zuiverheid en deugd;
Verlicht de duistre ogen.

Des Heeren vrees is rein;
Zij opent een fontein
Van heil, dat nooit vergaat,
Zijn dierbre leer verspreidt,
Een straal van billijkheid;
Daar z' all' onwaarheid haat.
Z' is 't mensdom meerder waard,
Dan 't fijnste goud op aard'.
Niets kan haar glans verdoven.
Zij streeft in heilzaam zoet,
Tot streling van 't gemoed,
Den honing ver te boven.

Dus krijg ik van mijn plicht,
O God, een klaar bericht.
Wat is 't vooruitzicht schoon:
Hij, die op U vertrouwt,
Uw wetten onderhoudt,
Vindt daarin groten loon.
Maar, Heer', wie is de man,
Die op 't nauwkeurigst kan,
Zijn dwalingen doorgronden?
O bron van 't hoogste goed,
Was, reinig mijn gemoed,
Van mijn verborgen zonden.

Weerhoud, o Heer', Uw knecht,
Dat hij zijn hart niet hecht,
Aan dwaze hovaardij,
Heerst die in mij niet meer,
Dan leef ik tot Uw eer,
Van grote zonden vrij,
Laat U mijn tong en mond,
En 's harten diepsten grond,
Toch welbehaaglijk wezen!
O Heer', die mij verblijdt,
Mijn rots en losser zijt,
Dan heb ik niets te vrezen!

Reacties

Populaire posts